Renteswaps – Arrest Hoge Raad (ABN AMRO)
De Hoge Raad heeft op 4 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1499) een arrest gewezen in een renteswap procedure tegen ABN AMRO op grond van dwaling.
In juridische procedures worden de vorderingen inzake renteswaps veelal op gebaseerd op (1) schending zorgplicht en/of (2) dwaling. Op grond van de zorgplicht dient de bank de cliënt, onder andere, te waarschuwen voor de risico’s van een renteswap. Dit blijkt mede uit vaste jurisprudentie. Bij dwaling geldt dat op de bank een mededelingsplicht rust die ervoor dient te zorgen dat de cliënt niet in een onjuiste voorstelling van zaken verkeert bij het aangaan van een renteswap.
Cassatie
ABN AMRO had cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof Amsterdam van 28 november 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:4946). In cassatie ging het met name over het onderscheid tussen de mededelingsplicht inzake dwaling en de waarschuwingsplicht op grond van de zorgplicht. Daarnaast kwam de adviesrelatie aan de orde.
Mededelingsplicht vs. waarschuwingsplicht
De Hoge Raad oordeelde dat de mededelingsplicht moet worden onderscheiden van de waarschuwingsplicht.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1046) bevestigde de Hoge Raad wederom het volgende.
“Deze waarschuwingsplicht strekt ertoe deze wederpartij te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Zij volgt uit de bijzondere zorgplicht die op een dergelijke professionele aanbieder rust in verband met zijn maatschappelijke functie en deskundigheid. De reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaring van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico’s.” (rov. 4.2.1)
Mededelingsplicht vs. adviesrelatie
De Hoge Raad oordeelde tevens dat de mededelingsplicht moet worden onderscheiden van een uit een adviesrelatie voortvloeiende verplichting tot advisering.
Mededelingsplicht vereisten
In lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2019 bevestigde de Hoge Raad wederom dat de bank bij een beroep op dwaling aan haar mededelingsplicht heeft voldaan indien in algemene productinformatie inlichtingen zijn gegeven waaruit de cliënt die zich redelijke inspanning getroost, tijdig inzicht heeft kunnen krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico’s van de renteswap, waaronder het risico van aan (aanzienlijke) negatieve waarde bij tussentijdse beëindiging.
De Hoge Raad geeft in haar arrest wel een belangrijke additionele nuancering van de mededelingsplicht. Daarbij wordt verwezen naar het cliënten onderzoek dat de bank dient te doen op grond van de wet (Wft) en de zorgplicht. Volgens de Hoge Raad kan dat cliënten onderzoek namelijk wel “informatie opleveren die voor de bank relevant is om te beoordelen welke informatie zij aan de cliënt moet verstrekken om zodoende te voorkomen dat deze onder invloed van dwaling contracteert, bijvoorbeeld doordat de kennis of ervaring van de cliënt verschillen van wat de bank in het algemeen mag verwachten.” (rov. 4.2.4)
Volgens de Hoge Raad bekentent dit dat beoordeeld diende te worden of “ABN AMRO, mede in het licht van hetgeen haar bekend was over de kennis en ervaring van [cliënt], de informatie heeft gegeven waarvan zij in de omstandigheden van het geval mocht aannemen dat deze geschikt was om te voorkomen dat [cliënt] de renteswap zou aangaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken.” (rov. 4.2.5)
De Hoge Raad bevestigde dat tot de omstandigheden van geval tevens de informatie kan behoren die de bank verkrijgt door nakoming van haar zorgplicht of van haar verplichtingen uit een adviesrelatie. (rov. 4.2.7)
Dat is een interessante conclusie van de Hoge Raad. Aan de ene kant bevestigde de Hoge Raad dus dat de mededelingsplicht afwijkt van de waarschuwingsplicht en de adviesrelatie, maar andere kant wordt bevestigd dat de informatie die de bank dient te vergaren op grond van de zorgplicht (cliënten onderzoek) en de adviesrelatie wel degelijk relevante aspecten zijn waar de bank aldus rekening mee dient te houden bij het verstrekken van informatie over een renteswap.
De Hoge Raad zegt het zelf niet met zoveel woorden, maar naar mijn mening mag hieruit toch worden afgeleid dat in geval van een onervaren en ondeskundige (niet-professionele) cliënt de informatie over de renteswap wel moet worden afgestemd op het cliënten profiel en de positie van de cliënt, zodat deze niet in een onjuiste voorstelling van zaken een renteswap aangaat. Op basis daarvan lijkt standaard informatie derhalve niet geschikt.
De bank had in cassatie verder nog aangevoerd dat de mededelingsplicht van de bank niet meer relevant zou zijn indien zou blijken dat de renteswap wel een passend product zou zijn. Dit ziet de Hoge Raad terecht anders. Immers, zelfs al zou een renteswap een passend product zijn voor een cliënt, dan nog kan deze een onjuiste voorstelling van zaken hebben gehad bij het aangaan van de renteswap, welke te wijten is aan gedragingen van de bank (schending mededelingsplicht).
Conclusie
Dit arrest van Hoge Raad biedt perspectief voor gedupeerde cliënten van banken inzake renteswaps, waarbij een beroep op dwaling aan de orde is en de cliënt dus in een onjuiste voorstelling van zaken verkeerde bij het aangaan van de renteswap. Het cliënten onderzoek en de adviesrelatie werken immers volgens de Hoge Raad ook door in de mededelingsplicht van de bank.